moest de pensionhouder stoppen voor een tegenligger. „Gaan jullie er hier maar uit, zou ik zeggen,” sprak hij. „Ik moet een paar huizen verderop zijn en ik heb nog meer boodschappen te doen. Zullen we af spreken, dat we elkaar om twaalf uur bij café Het Haasje weer ontmoeten?”
Daar had niemand bezwaar tegen en zo wandelden Hans en Marie samen het stadje in. Er heerste een vrij druk verkeer, van burgers en boeren. Af en toe denderde een vrachtauto voorbij en deed de hele omgeving trillen. Hans keek naar de talrijke hals- en trapgevels, waarvan sommige licht voorover helden, alsof ze nieuwsgierig waren naar het gerucht aan hun voet. Marie vertelde hem, dat het hier op andere dagen niet zo heel veel drukker was dan in een dorp. Hij kon het zich voorstellen, het deed hem hier denken aan het stadje waar zijn moeder woonde en waar ook hij had gewoond. Hoe was het mogelijk, dat er onrust bestond in een wereld, die nog zoveel rustige plaatsen telde? Bijna had hij het Marie gevraagd, maar hij bedacht zich. Zij was pas eenentwintig jaar, wat kon zij van onrust weten? Met stevige, energieke passen liep zij in de richting van de markt. De kerk stak hoog boven alles uit. Onder haar beschermende muren tierde het marktgewoel. Er waren minder kraampjes dan Hans van de Amsterdamse markten gewend was. Veel kooplui hadden hun waren eenvoudig op de grond uitgestald. Maar minstens evenzeer als naar de markt keek Hans naar zijn gezellin. Met snelle blik monsterde zij de goederen, als iemand die precies weet wat hij wil en zich geen knollen voor citroenen laat verkopen. Nu, daar was dan ook geen sprake van. Soms nam zij iets in de hand, een schotel, een stuk
73