blijven zitten. Trouwens, waarom zou hij, jonge kerel, zich hier afzonderen? Hij moest niet vluchten, maar voorwaarts gaan, de grote, rumoerige wereld in.
Marie echter voelde zich gestreeld door zijn voorliefde voor Eelstwoude. Ze zei, dat je nergens beter kon wonen. En ze wist wat ze zei, want ze had al heel wat door het land gereisd.
Ze passeerden een gehucht, waar een paar witte kippen verschrikt wegstoven voor de auto. Verder was er geen levend wezen te zien. Maar een lange rij wasgoed, lustig wapperend in de wind, bewees dat hier wel degelijk mensen woonden. Zo'n verzameling wasgoed verried zelfs heel wat over de samenstelling en de welstand van een gezin. Veel kinderen moesten er zijn, dat kon Hans nog juist zien, terwijl hij door de achterruit van de snel voortrijdende wagen keek. Is het daar wel ooit oorlog geweest? vroeg hij zich af. Hij wist wel beter, natuurlijk, maar het was zo heerlijk, je voor te stellen, dat er plaatsen waren, waar de vrede nooit-of-te-nimmer werd verbroken.
Nog geen kilometer verder stond aan de rand van de weg een klein, witgeschilderd houten kruis met het opschrift „Voor hen die vielen”. Aan de voet lagen een paar bossen verwelkte bloemen. Ziezo, nu hoefde hij nooit meer te vragen of het hier oorlog was geweest of niet.
Even later passeerden ze de eerste huizen van Steenhoven. Het waren moderne, ruime landhuizen met frisse tuinen er omheen. Maar het eigenlijke stadje was oud en verweerd. De vroegere bolwerken waren in plantsoenen veranderd. Hoge bomen verhieven zich langs de singelgracht; het water was donkergroen, bijna zwart, overschaduwd door het zware gebladerte. In een nauwe, bochtige straat
72