moeder toch niet meer de oude, vertrouwelijke toon kunnen vinden. Hij leed daaronder, maar het was niet te verhelpen geweest. Op den duur zou het wel weer anders worden.
Zijn moeder had die vervreemding natuurlijk wel gevoeld, maar ze was een veel te lieve en verstandige vrouw, om er iets van te zeggen. Misschien had ze eronder geleden, Hans wist het niet zeker en hij wilde er liever niet aan denken. Maar één ding troostte hem: het was gelukkig nooit écht mis tussen hen geweest. Ze wisten, dat ze van elkaar hielden. En wanneer mensen van elkaar houden, komt het ten slotte altijd weer tussen hen in orde.
Hij schrikte op, doordat er geklopt werd. Het was Marie Poolman. Ze excuseerde zich, maar ze wilde graag nu even de kamer doen, want over een half uurtje ging ze uit. Hans was al opgestaan, schroefde zijn vulpen dicht en sloeg zijn schrijfblok toe.
„En wanneer zien we u weer terug?” vroeg hij.
Marie lachte. „O, al heel gauw! Ik ga alleen maar even met vader mee in de auto naar de markt in Steenhoven. Om half een zijn we weer hier!”
„Zou ik mee kunnen?” vroeg Hans. Hij was zelf verrast door zijn vraag. Nu gaf hij er zich opeens rekenschap van, dat hij een beetje tegen de ochtend had opgezien. Het speurwerk stond voorlopig stil, hij wist tenminste niet hoe hij het moest voortzetten. En die onvoltooide brief zat hem dwars.
„Natuurlijk!” antwoordde Marie. „Gezellig!”
Hans voelde zich eensklaps zo gelukkig als een kind. Hij nam zijn schrijfgerei op en ging ermee naar beneden, naar de achtertuin. Nu nog gauw even die brief afschrijven. Hij
69