dat is prettig, een nieuw gezicht in onze kring! Dat gebeurt niet iedere dag!”
„Past u maar op,” schertste de burgemeester, „deze nieuweling kan het u nog danig lastig maken!”
De oude kolonel lachte daverend, maar Van der Pek zei: „Zo gevaarlijk ziet meneer Bartels er anders niet uit!”
„Ja, maar schijn bedriegt vaak!” zei Hans nu zelf. „Stelt u zich overigens gerust: ik geloof, dat ik nu wel kan ophouden met de mensen lastig te vallen.”
„Geen sprake van!” verklaarde Blinxma. „Doorzetten dat onderzoek!”
Van der Pek, die nog van niets wist, vroeg wat dit alles te betekenen had. En Hans deed weer zijn verhaal, dat hij nu wel erg eentonig begon te vinden. Maar Van der Pek luisterde er met de grootste belangstelling naar en zei: „U moet eens bij me komen. Of ik die tante kan opsporen, betwijfel ik, maar ik heb vast wel bijzonderheden over de familie Duivemans.”
Hans wilde niet onbeleefd zijn, maar hij dacht: Wat schiet ik daarmee op? Ik word al die oude Duivemansen langzamerhand beu. Ze moeten maar onder ’t stof blijven rusten. Ik ben hier toch niet gekomen om plaatselijke geschiedenis te studeren?
Terwijl hij langzaam zijn kopje koffie uitdronk, keek hij door de openstaande deuren naar het roggeveld, dat daarachter lag. Het gewas, hoewel flink opgeschoten, was niet erg zwaar. Dat kon je op deze grond ook niet verwachten. Maar hoe vredig wuifden de halmen in de lichte wind, hoe goed en rustig was het hier. Hij hoorde niet wat er om hem heen gezegd werd, ofschoon Blinxma zijn stem niet bepaald dempte. Ook dit was goed: deze stemmen van
64