dat hem tot nu toe had gehinderd. Voor het ogenblik echter nam de verwarring nog toe.
„Hebt u geen zin, aanstonds mee te gaan naar De Posthoorn?” vroeg de oud-kolonel. „Misschien treft u meneer Van der Pek daar wel.”
Hans had niet de minste zin in dat café-bezoek, maar hij zou er toch wel gauw aan moeten geloven, want ongetwijfeld vormde Van der Pek de volgende mijlpaal op zijn speurtocht.
„Ik heb om vier uur een afspraak met de burgemeester,” antwoordde hij.
„Dat zal wel geen bezwaar zijn,” meende Blinxma. „Waarschijnlijk komt de burgemeester zelf vanmiddag ook!” Hij deed een trek aan zijn sigaar en blies een dikke rookwolk uit. Zag Hans het goed: keek de militair hem een beetje medelijdend aan? Natuurlijk, zon oude ijzervreter hield van kaerels, en Hans wist van zichzelf, dat hij een onzekere, aarzelende indruk maakte. „Ik zal eens zien,” zei hij, om er voorlopig vanaf te zijn.
De beide oude dames kwamen het terras op, voorop weer juffrouw Tersteeg, achter haar juffrouw Roovers. Je zou haast denken, peinsde Hans, dat die twee door onzichtbare draden aan elkaar verbonden zijn. Hij kon zich best voorstellen, dat ze zo al een halve eeuw met elkaar optrokken, onafscheidelijke vriendinnen; juffrouw Tersteeg steeds energiek aan het hoofd, de andere geduldig op de tweede plaats. Zelfs op deze mooie zomerdag schenen ze het een beetje koud te hebben, met hun gerimpeld kopje en magere schoudertjes.
Hans stond op en verontschuldigde zich; het werd zijn tijd. Zonder de geringste verwachting liep hij naar het ge
60