„Volgens de lezing, die ik heb gehoord,” zei Poolman, „had een rijke boer op die plaats zijn geld begraven. Hij stond algemeen bekend als Janus de vrek. Hij was zo gierig, dat hij zelfs zijn vrouw en kinderen nauwelijks de kost gunde. Voordat de aardappelen werden opgezet, moest Janus ze tellen en als er één teveel was naar zijn zin, moest die tot de volgende dag opzij worden gelegd. Met kleding was het precies zo. Zijn vrouw liep altijd haveloos rond en als ze om een bloesje durfde vragen, ging Janus te keer en zei, dat ze een verspilster was. Nooit kreeg ze een cent in handen, hij regelde alles zelf. Eén van zn kinderen werd ziek, maar een dokter erbij halen, dat was Janus te duur. Het gevolg was, dat het kind stierf. Zijn vrouw ging aan malen en het duurde niet lang of zij volgde haar kind in het graf. Zodra de andere kinderen oud genoeg waren, verlieten ze het huis en toen werd Janus hoe langer hoe eenzelviger. Iedereen, die op zijn erf kwam, joeg hij weg alsof het een schurftige hond was. Hij voelde zich voortdurend bedreigd en heel in geheim bracht hij zijn geld over naar de plaats, die nu het Duivelsgat heet. Daar begroef hij het. En hij ging minstens éénmaal in de week 's nachts kijken, of het nog wel in de grond zat.
Na jaren brak er een geweldige hongersnood in de streek uit. Door de barre nood overwonnen de mensen hun schuwheid. Ze klopten bij de rijken aan en ze gingen zelfs naar Janus de vrek. Maar deze beweerde, dat hij niets beu zat en of ze maar wilden ophoepelen. Diezelfde avond ging hij er weer op uit, om te controleren of zijn schat er nog was. Toen hij op de plaats aankwam, stond daar in de heldere maneschijn de duivel. Zodra de boer hem naderde, stampte de duivel met kracht op de grond. En in plaats
53