bezig was, voelde hij, dat er aan zijn broekspijp werd getrokken. Verschrikt keek hij omlaag, daar hij meende, dat het de hond was. Maar het was een kind van een jaar of vier. Het maakte een blerend geluid en trok al harder aan zijn broek. Onmiddellijk zag hij, dat het een achterlijk, zo niet een idioot kind was en zijn eerste neiging was er een van hevige weerzin. Maar hij drong dit gevoel terug: het was een stumper, een arm, hulpeloos creatuur. „Niet doen,” zei hij, „niet aan m'n goed trekken!” Maar het kind liet niet los, ook niet toen hij het bij de armpjes pakte. Geweld wilde hij niet gebruiken en zo bleef hem niets anders over dan het mee te slepen, terwijl hij langzaam naar de moeder strompelde. Zodra de vrouw het stel in de gaten kreeg, rende ze er op af, riep het kind toe: „Wil je dat wel eens als de drommel laten!” en trok het met een flinke ruk los. De stakker zette het huilend op een lopen.
„Anders krijg ik haar niet dr af,” zei de vrouw, als om zich te verontschuldigen, ,/t Is anders een lieve meid.”
Hans, voor wie door deze gebeurtenis de hele omgeving nog onbehaaglijker was geworden, had even moeite te begrijpen, dat de vrouw dit schepsel lief noemde. „Ik zeg altijd maar: 't is alles met Gods toelating,” vervolgde ze. „Weet u ook, waarom het daar het Duivelsgat heet?” vroeg hij.
„Ja, ze zeggen, dat de duvel daar met z’n poot in de grond heeft getrapt,” antwoordde zij.
„En dat huis, dat daar gestaan heeft, is dat al lang verdwenen?”
„O, man, al jaren en jaren! Toen ik nog een kind was, was het al voor driekwart vervallen.”
Hij bedankte haar voor haar inlichtingen, die hem ove-
50