de durf, die het leven tegemoet treedt en zich nooit gewonnen geeft.
Zijn gepeins werd afgebroken, doordat er een hond aansloeg. Hij keek op en merkte, dat het pad hier een scherpe bocht maakte. Daarachter lag een groep bomen, dennen en beuken. Tussen de stammen meende hij een huis te ontwaren. De grond liep hier af, dit zou wel het Duivelsgat zijn.
Het was inderdaad een soort kom, waarin hij belandde. Het gebas hield aan en nu verscheen er een vrouw met een bonte schort voor. Ze hield de hand boven de ogen, ofschoon ze met haar rug naar de zon stond. Het huis, dat hij nu duidelijk kon zien, was van verweerde rode steen. Het puntige pannendak liep aan één zijde door tot hoogstens een meter boven de grond. Uit de schoorsteen kringelde rook en Hans snoof de geur van brandend hout
°P‘
„Goeiemorgen!” riep de vrouw hem toe, toen hij naderbij was gekomen.
„Goeiemorgen!” beantwoordde Hans haar groet. Zij had nu de hand van haar voorhoofd weggenomen, hij zag een mager gelaat met diepe groeven. Arme mensen moeten dat hier zijn, dacht hij, arm en eenzaam. Maar zo dit al het geval was, de vrouw scheen er niet minder vriendelijk, althans nieuwsgierig, om te zijn.
„Je komt zeker hier eens een kijkje nemen,” sprak ze. Hans kon merken, dat het haar moeite kostte, zich in algemeen verstaanbaar Nederlands uit te drukken.
„Ja,” antwoordde Hans, „ik zag verderop de naam Duivelsgat staan en toen wou ik het wel eens zien. Het is mooi hier!”
47