titel op vermeld. Zoiets zou wel een goede indruk maken, meende hij.
Of het nu door het kaartje kwam of door iets anders, een feit is het, dat hij onmiddellijk tot de burgemeester werd toegelaten. De deur naast het loket werd geopend en de jongen verzocht hem mee te gaan. Hans stapte het naargeestige lokaal binnen, waarin de secretarie was gevestigd. Naargeestig, ja, want er was geen sprankje zon te bekennen en alles — de wanden, de vloer, de tafels — zag er even haveloos uit. In een hoek bij het raam zat een juffrouw te schrijven, verder was er niemand, behalve de jongen, die hem voorging naar de achterzijde van het huis. De jongen schoof een matglazen deur open en toen veranderde het hele aspect. Hans betrad een zonnige kamer, die er zeker niet weelderig, maar toch niet ongezellig uitzag. De burgemeester zat aan een breed, lichtgebeitst schrijfbureau, waarop een bloeiende fuchsia tussen de paperassen stond. Aan de muren hingen een paar schilderijen en platen. En door het brede raam keek men uit op een grote, welonderhouden tuin. Zomerse geuren woeien naar binnen. Het moet prettig wezen, burgemeester van Eelstwoude te zijn, dacht Hans.
De burgemeester stond direct op, stelde zich voor als Dekkers en vroeg, waarmee hij de bezoeker van dienst kon zijn. Hij was een man van even in de veertig, met een smal gezicht en hoog ingeplant, asblond haar. De uitdrukking van zijn gelaat was even schrander als welwillend, hetgeen Hans de moed gaf, zonder aarzelen met zijn vreemd verhaal voor de dag te komen. De burgemeester onderbrak hem niet, hij luisterde aandachtig en maakte af en toe een notitie.
42