het weer op zijn plaats. Burgemeester Steenhoven, wethouder Duivemans... Wat was er op aarde van hen over? Een naam in een muf boek, in een schimmelige kelderruimte. Vergane glorie! Indien er al ooit van glorie sprake was geweest.
Hans beklom de trap weer en keerde door de gang terug. Eerst nu zag hij een loket, dat het opschrift droeg: Hier kloppen.
Hij gaf gevolg aan dit bevel en even later werd het luikje geopend. Het gelaat van een ongeveer zeventienjarige jongen keek hem aan en wenste hem goedemorgen. „Goedemorgen,” antwoordde Hans. „Ik wou graag een inlichting uit het bevolkingsregister hebben. Maar het is een tamelijk ingewikkelde kwestie.”
„O,” zei de jongen, „dan zal ik de burgemeester even roepen.”
„Nu, dat lijkt me nu ook weer niet nodig. Misschien kan de chef van de secretarie of de gemeente-secretaris mij wel helpen.”
De jongen glimlachte. „De burgemeester is meteen gemeente-secretaris. En een chef van de secretarie hebben wij hier niet!”
Dat is hier maar een eenvoudige beweging, dacht Hans. Waarom ook niet? Waarschijnlijk telt dit plaatsje nog geen duizend inwoners.
„Wacht,” zei hij tegen de jongen, die zich al wilde verwijderen, „misschien wilt u de burgemeester even mijn kaartje geven.”
Hij tastte in zijn binnenzak naar zijn portefeuille en haalde daar een van de visitekaartjes uit, die hij dadelijk na zijn examen had laten drukken. Hij stond er met naam en
41