moest hij dan beginnen? Hij mocht nog zoveel praten over vakantie, innerlijk was hij er niet aan toe, door welke duistere oorzaak ook. Hij kon zich niet overgeven aan de vrijheid. Soms — gisteravond bijvoorbeeld, toen hij naar Eelstwoude reed — begon er een geluksgevoel in hem te trillen. Maar het hield geen stand. De stilte van de nacht met zijn klare sterrenlucht was goed geweest, en nu, de straat inkijkend, onderging hij ook de vrede van dit plaatsje, maar hij werd er niet meer van doordrongen, hij stond er buiten, hij keek er tegen aan.
Er klonk gestommel in andere kamers op de bovenverdieping. Blijkbaar waren zijn mede-gasten ontwaakt. Dat waren ook geen vroege opstaners! Maar waarom zou iemand, die hier met vakantie verbleef, vroeg uit zijn bed komen? Dat deed alleen hij, die een doel had, maar er niet achteraan durfde gaan, omdat hij bang was, dat het hem ontviel. Hij zette zijn tanden op elkaar, het moest uit zijn met die angstvalligheid! Hij trok zijn jasje recht en begaf zich naar de deur. Daar aangekomen botste hij bijna tegen Marie Poolman op, die de kamer kwam doen. Er klonk even gelach van weerskanten, een excuus, en reeds snelde hij de trap af, ineens gehaast.
De beweging deed hem goed. Het was een voorrecht, door deze heldere zomermorgen te lopen en hij begon weer moed te vatten. Hij zag een paar mensen: een bejaarde man, die zijn voortuintje aanharkte, een vrouw met een hond aan een lijn. Ze keken hem even nieuwsgierig aan, maar groetten hem vriendelijk en hij groette terug.
Het was geen vijf minuten lopen naar het kleine plein, dat hij al van zijn balkon gezien had. Links waren een
35