de laatste aan zijn rechterhand. „U hebt nu nog keus,” zei hij op enigszins gedempte toon, „ik zal u maar de balkon-kamer geven.”
Er stond een tweepersoons bed, er was een vaste wastafel; op het eerste gezicht ontbrak er niets aan. „Een mooie kamer!” verklaarde Hans.
Poolman zette de bagage neer en antwoordde: „Ja, u zult hier wel rustig kunnen slapen. Wilt u gewekt worden?” Maar Hans antwoordde, dat dat niet nodig was. Hij was gewend vroeg op te staan en zelfs in de rustige atmosfeer van Eelstwoude zou hij niet langer in bed kunnen blijven dan zijn gewoonte was. Nadat hij hem goedenacht had gewenst, liet de pensionhouder hem alleen.
Hans ging meteen zijn toiletspullen op de wastafel zetten. Dat was altijd zijn eerste werk op een logeerkamer. Zij kreeg daardoor iets eigens, bijna iets huiselijks, vond hij. Vervolgens opende hij wijd de beide balkondeuren en trad naar buiten. Het was tijd om te gaan slapen, maar hij moest nog even, nog heel even, van de nacht genieten. Misschien kwam zulk een nacht voorlopig niet weer. Welke sterveling kon trouwens weten of hij de volgende dag nog zou beleven? Hij legde de handen op de houten balustrade van het balkon en ademde diep de nachtlucht in. Ergens klonk de roep van een vogel, een enkele korte kreet. Hij dacht aan zijn moeder, in de kleine stad, toen aan de vreemde taak, die hij op zich had genomen. Zou hij succes hebben? Dit heb ik in ieder geval gehad, dacht hij, deze avond, deze weinige ogenblikken.
Tien minuten later lag hij in het brede bed, maakte het er zich gemakkelijk en wilde gaan slapen. Maar dat lukte hem niet zo gauw. Zeker, het bed was goed, heel zacht en
28