„Maar, als ik vragen mag, hoe is dan de naam van uw moeder?”
„Duivemans,” antwoordde Hans, „Catharina Duivemans.” „Ja, dat is een naam, die vroeger nogal in het dorp voorkwam. Er wonen nu ook nog twee oude mensen van die naam, een broer en een zuster.”
„Dat is misschien heel verre familie van mijn moeder, maar ze heeft me altijd verteld, dat haar naaste familie al lang uit Eelstwoude is vertrokken. Ze was zelf nog maar een klein meisje, toen ze er vandaan ging.”
„En die tante van u dan? Die schijnt u er toch te willen zoeken.”
„Ja, dat is een beetje een ingewikkelde geschiedenis ..
De auto begon te hobbelen. „We zijn er haast,” zei Poolman, „dat kunt u merken aan de bestrating. Daar wordt bij ons niet te veel aan gedaan!”
Een eenzame lantaarnpaal en een wegwijzer duidden aan, dat men een bewoonde plaats naderde. Hier en daar doemde een verlicht venster op, maar verder was alles donker. „U kunt wel zien, dat de mensen hier niet laat naar bed gaan,” zei de pensionhouder. Even later zette hij de wagen stil.
Hans tastte naar zijn bagage, maar de ander zei, dat hij die er wel uit zou halen. Reeds hoorde Hans het zachte ruisen van de bomen in de nachtwind. Hij stapte uit en voelde een prikkelende geur van loof- en naaldhout aan waaien. Hoog boven hem stonden de sterren aan de onbewolkte hemel. Hij wachtte even, terwijl Poolman de wagen in de garage zette.
Hij hoorde hoe het geronk van de motor ophield, daarna het dichtslaan van een portier en de voetstappen van Pool
26