„Misschien wilt u even meegaan naar de woonkamer,” verzocht de hotelier.
Hans nam zijn koffertje en zijn jas op en volgde hem. De woonkamer zag er vrij slordig uit, niet veel gezelliger dan de gelagkamer. Een man en een vrouw van middelbare leeftijd zaten er aan de tafel. Ze stonden op en Hans drukte hun de hand. De vrouw was de echtgenote van de hotelier, de man diens broer. Poolman noemde hij zich. „Ik hoor, dat u mij aanstonds gezelschap komt houden in de auto,” zei hij.
„Als het geoorloofd is,” antwoordde Hans bescheiden. „Natuurlijk, natuurlijk! Hoe meer zielen, hoe meer vreugd, zeg ik altijd! En dan vertelde mijn broer mij ook, dat u logies zoekt. Ik heb een heel aardige kamer voor u. Voor deze tijd is de prijs met volledig pension vijf gulden per dag, dat wil zeggen als u een week blijft.”
„Dat is heel redelijk,” sprak Hans, „maar ik kan u niet zeggen hoelang ik blijf. Dat hangt er helemaal van af...” De anderen keken hem even aan, alsof ze verwachtten, dat hij nog iets zou zeggen. Maar hij hield zijn woorden in. Het was toch niet nodig, dat hij hier al met zijn onderzoek begon.
„Komt u soms in verband met dat onderzoek?” vroeg Poolman.
Hans verschoot bijna van kleur. Wat wist die man? „Onderzoek? Wat voor onderzoek bedoelt u?”
„Dat bodem-onderzoek! Er zou naar water gespeurd worden door een wichelroedeloper of zo iemand.”
„O nee, daar heb ik niets mee te maken!” zei Hans lachend. „Ik zoek naar heel andere dingen!” „Natuurschoon zeker,” veronderstelde de pensionhouder.
23