omdat het zondag was, maar ook omdat hij niet als eerste beneden wilde komen. De situatie in huis werd toch al een beetje moeilijk. Marie en hij hadden afgesproken, dat ze voorlopig niets zouden zeggen. Wat moesten haar ouders ervan denken, als een jongeman, die nog geen week bij hen was, naar de hand van hun dochter dong? Zoiets maakte eerder de indruk van een kwajongensstreek of een bevlieging dan van een werkelijke liefde.
Toen hij zijn kamer verliet en naar beneden ging, hoorde hij wel achter verschillende deuren geluiden, maar hij zag nog niemand. Ondanks zijn getreuzel scheen hij toch de eerste te zijn. Dat hinderde echter niet, de zon scheen, hij ging wat wandelen in de tuin. De dauw glinsterde nog op het gras, de wereld was koel en helder. Diep ademde hij de frisse morgenlucht in, rustiger, gelukkiger dan hij sinds lange tijd was geweest. Misschien had hij zulk een geluk wel nooit gekend. Het kwam immers niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, voort uit iets, dat hij had bereikt, maar uit iets, dat zich nog moest vervullen, tot wasdom moest komen. Het was het geluk van de mens, die zich van zijn kracht bewust wordt, die zich ontroerd rekenschap geeft van de ontzaglijke mogelijkheden, die het leven hem biedt. Toen hij enige tientallen meters in de tuin had af gelegd, zag hij tot zijn verwondering een gestalte naderen. Het was een jonge man, in het zwart gekleed, slechts weinig ouder dan hijzelf. Die was hem dus vóór geweest!
Zij stelden zich aan elkaar voor. De ander heette Vermeer. „Het pension is dus een gast rijker geworden,” zei Hans, terwijl hij met Vermeer opliep.
„Dat wil zeggen: voor één nacht nog. Ik ben gisteravond
120