wat domheden behoeden. Dat werd hem bijna met de minuut duidelijker.
Ook die avond raakten zij nog niet uitgesproken. Zij zouden wel nooit uitgesproken raken. Wandelend met haar over de wijde, verlaten hei, door de langzaam uitdovende dag, vond hij woorden, die hij nooit had gedacht te zullen gebruiken. Woorden, die direct uit het hart kwamen en naar het hart gingen. Woorden, die een brug sloegen, zoals slechts kan ontstaan tussen twee mensen, die elkaar volkomen vertrouwen, die zich aan elkaar toewijden voor het leven.
Wat is dit voor een leven? dacht hij gedurende het laatste, zwijgend afgelegde stuk van hun wandeling. De schemering ging over in duisternis, de wind was gaan liggen. De hele schepping zweeg. Wat is dit voor een wonderlijk leven? vroeg hij zich af. Wij weten niet waar wij vandaan komen, waar wij heengaan. Wij ontmoeten elkaar, ergens in de oneindige uitgestrektheid van tijd en ruimte. Wij herkennen in elkaar het menselijke en tegelijkertijd het meer-dan-menselijke, het eeuwige. Het leven maakt ons soms gelukkig, soms ongelukkig, maar het is altijd, altijd een ondoorgrondelijk raadsel.
Voelde Marie dit alles ook? Zeker voelde zij het, op haar eigen wijze, anders dan hij, maar niet minder diep en zuiver. Hij hoefde er niet meer aan te twijfelen, toen hij, reeds dicht bij huis, haar staande hield en zijn arm om haar schouders legde. Zij hief het gezicht naar hem op. Hij kuste haar, voor het eerst, maar ook als het ware voor altijd.
Na zo n dag slaapt men gewoonlijk niet veel. Hans maakte
118