Onverhoeds gooide hij het er uit: „En om jou!”
Hij kreeg een kleur als bloed, maar zij werd bleek. Haar gezicht werd strak; ze bleef staan en vroeg zachtjes: „Om mij? Wat bedoel je?”
Hij kon zijn blik niet van haar afwenden, het mocht ook niet, het moest er toch van komen. „Ik hou van je, Marie,” zei hij. Het klonk bijna zakelijk, maar in hem begon het te woelen en te koken. De hele wereld om hem heen scheen te draaien. Hij pakte haar beide handen, zij liet hem begaan. Maar zij antwoordde niet direct. Haar gezicht nam weer de normale kleur aan, zacht maakte zij haar rechterhand los en streek zich een paar haren van het voorhoofd. Toen liepen ze verder, de boomgaard in, naast elkaar. Na een stilzwijgen, dat bijna ondraaglijk was voor hem, sprak Marie: „Heb je wel bedacht, dat we elkaar nauwelijks kennen?”
„Ik heb het gevoel, dat jij mij al heel goed kent. En ik ken jou ook al goed genoeg om te weten wat ik zeg. Maar het is toch niet alleen een kwestie van redeneren, het is een gevoel, ik kan er niets aan doen... Ik geloof, dat ik het al direct heb gehad toen ik je zag, maar vanmorgen heb ik het mezelf pas durven bekennen. Misschien is deze morgen wel beslissend voor mijn leven geweest.”
„Wat is er dan gebeurd?” vroeg zij.
„Gebeurd is er weinig of niets, uiterlijk althans niet. Maar ik ben me bewust geworden van mijn gevoel voor jou. En ik heb een gesprek gehad, dat in maatschappelijk opzicht een wending aan mijn bestaan kan geven.”
„O, wat fijn!” zei ze spontaan.
„Dus het kan je wel schelen, wat er verder met mij gebeurt?” vroeg hij.
116