„Ze is ook wonderlijk,” gaf de rentmeester toe. „Dat is ook de reden, waarom de baron aan haar niet de leiding wil overlaten. Ze is een grillige natuur, enerzijds berekenend, inhalig zelfs, anderzijds iemand met onverklaarbare sympathieën. Kortom, haar vader vindt haar te onevenwichtig om een leidende rol in zijn zaken te vervullen.”
„Tja,” zei Hans, „dat is een heel moeilijk geval.”
„Maar er is misschien wel een oplossing voor te vinden,” sprak de ander. „Ik geloof namelijk, dat Aletta na een poosje genoeg zou krijgen van haar rentmeesterschap. En nu wilde ik alvast in die mogelijkheid voorzien door een flinke assistent te benoemen, die haar eventueel zou kunnen opvolgen. Ik heb de baron daar al eens over gepolst en hij is het er volkomen mee eens.”
Hans opwinding was inmiddels wat bedaard. Het was duidelijk, dat Van der Pek hem een en ander niet vertelde om de tijd te vullen en dat hij reeds na hun eerste ontmoeting het oog op Hans had laten vallen. Maar het was ook duidelijk, dat die freule nog heel wat moeilijkheden kon veroorzaken.
„Zou u iets voor die functie voelen?” hoorde hij de rentmeester eensklaps vragen.
„Ik kan me niets heerlijkers voorstellen,” antwoordde Hans enthousiast.
De ander glimlachte en zei, dat het inderdaad een betrekking was met heel plezierige kanten, maar toch ook weer niet louter plezierige.
„Dat kan me niet schelen,” verklaarde Hans, „ik wil graag werken.”
„Goed,” sprak Van der Pek, „geeft u me wat referenties, dan hoort u wel nader van de zaak.”
106