vergeeld boekje af, dat hij Hans overhandigde. „Verhalen en legenden van de heidegrond” heette het. Terwijl de dienstbode koffie neerzette, bladerde de bezoeker het boekje vluchtig door. Het rook duf, het rook naar oude tijden. En het zag er ook naar uit, met zijn saaie, dunne druklettertjes. Hans kreeg even het gevoel, of alle vlijt en aandacht van zijn gastheer in dit ene boekje waren geconcentreerd.
Terwijl zij hun koffie dronken, vervolgde Van der Pek: „Wat het gezin van uw grootvader aangaat, heb ik alleen datgene gevonden, wat u al weet. De familie is in 1894 naar Steenhoven vertrokken en hier nooit teruggekeerd.” „Ik heb gisteren in Steenhoven het huis gezien, waar ze gewoond hebben,” vertelde Hans. „En ik heb ontdekt, dat er hier eens een wethouder is geweest, die Duivemans heette. Maar daar schiet ik ook al niet veel mee op.” „Enfin,” zei de rentmeester, „misschien komt u toch nog wel achter het geheim. Maar, om het eens over heel iets anders te hebben, ik wilde u nog wel wat vertellen over de zaken hier.”
Hans keek hem verwonderd aan, maar zijn verwondering ging geleidelijk in intense belangstelling over.
Van der Pek vervolgde: „De kwestie is, dat ik langzamerhand een dagje ouder begin te worden. Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan, zoals de Prediker ons leert. Wat mij betreft, is het tijd, dat ik plaats maak voor een jongere. Natuurlijk moet het mogelijk zijn, een geschikte opvolger te vinden, maar er zijn complicaties.”
Hij wachtte even en stak toen zijn uitgedoofd peukje sigaar weer aan. Hans hart klopte zo heftig, dat hij meende dat de ander het kon horen. Was zijn gevoel van vanmorgen
104