zo was het nu weer. Alles was bij het oude gebleven, behalve dat hij zich had blootgegeven, de aandacht op zich gevestigd. De ogen waren op hem gericht, de vijandige, de tartende ogen.
Hij ging niet meer uit zonder een zware, knoestige wandelstok. Men stond hem naar het leven. Sommige brieven dreigden althans met moord en doodslag. Koos smeekte hem, met die smerige papieren naar de burgemeester te gaan. Die zaak moest worden opgehelderd. Hij weigerde, hij verachtte de slappe overheid, voelde zich alleszins in staat voor eigen veiligheid te zorgen.
Toen ging Koos op eigen houtje. Ze had haar kinderen, die hun vader niet konden missen. Ze had haar man, die de zuiverste, de nobelste mens van de wereld was.
‘Ja,’ zei burgemeester Hillen, ‘wat kunnen we daaraan doen? Ze zetten hun naam en adres er niet bij!’
‘Nee, dat doen ze niet. Maar u bent het hoofd van de politie!5 De sukkel plukte aan zijn puntbaardje. Hij droeg de verantwoordelijkheid, het was waar. Hij voelde de last maar al te zeer.
‘En samenscholen doen ze ook,5 zei Koos. ‘Met vijf, zes man trekken ze soms langs ons huis.5
Dat was erger. Dat was insubordinatie - of hoe heette het ook alweer?
‘De orde zal worden gehandhaafd!5 sprak hij vastbesloten, en met die belofte kon Koos vertrekken.
De burgemeester stelde zich in verbinding met de marechaussee in de naburige stad. Slechts enkele uren later, tegen het vallen van de avond, rukte een bereden detachement het dorp binnen. Stram en somber zaten de mannen te paard. Hun donkere uniformen schenen schaduw te werpen over het dorp. Zij deden de heldere voorjaarslucht vergrauwen. Schrik en dreigementen riepen zij wakker.
Jan Bauer stond voor zijn woning. Hij zag de troepen en zijn hart stokte even. Ook Koos zag de mannen en ze begreep, dat haar voorspraak bij de burgemeester iets had uitgericht. Ze vertelde het Jan.
Hij werd kwaad, verweet haar overmatige angst.
Ze verdedigde zich.
‘Zelf ben je ook bij de burgemeester geweest. En toen is het
78