Jan keek langs de arts heen. Ze stonden in de achterkamer. Hij zag de lucht boven het binnenplaatsje. Het tere blauw van een vroege voorjaarsdag. Onverhoeds brak hij in tranen uit. Zijn lichaam schudde en schokte. Het duurde geen minuut. Hij bedwong zich met alle kracht, die in hem was.
‘Ja,’ zei Blom en legde een hand op Jans schouder, ‘het is een rotwereld. Maar alleen door mensen als jij wordt ie bewoonbaar.’
‘Sta mij nou niet te bedonderen!’
‘Ik meen het. De normalen zijn schoften. Alleen de dwazen deugen.’
‘Dus ik ben een dwaas!’
‘Wat dacht je anders? Een gewoon mens zou zich wel met amusantere dingen bezighouden. Maar stel je gerust: ik ben net zo gek als jij. Ik neem het alleen wat kalmer op.’
‘Ben ik dan de enige, die zich van de dingen wat aantrekt?’ ‘De enige? De wereldhervormers zijn ontelbaar. Maar jij bent een van de weinigen, die er ernst van maken.’
‘Wat versta je eigenlijk onder wereldhervormers?’
Blom trachtte het hem uit te leggen. Hij vertelde van revoluties en burgeroorlogen. Van historisch-materialisme en socialisme. Van absolute en constitutionele regeringen.
Het duizelde Bauer.
‘En de mensen?’ vroeg hij. '
‘Ja, de mensen, die blijven er geduldig onder. Die laten met zich sollen. En aangezien dat in der eeuwigheid wel zo zal voortgaan, heb ik besloten, me er niet over op te winden.’ ‘Behalve, dan dat je tijd en geld voor mijn gedoe hebt gegeven.’
‘Uit sympathie voor jou. Nergens anders om.’
‘Hoor eens, heb je boeken?’
‘Bij de vleet.’
‘Leen me er wat/
Blom was daar graag toe bereid. Jan kon bij hem komen en meenemen wat hem aanstond.
Sinds hij lid van de raad was geworden, had hij geleerd zich met schrifturen bezig te houden en begrepen, dat men het zonder kennis niet kon stellen, wilde men iets bereiken. Het primitieve gevoel liep zich te pletter aan de blinde muur van het onbegrip der wereld. Verstand, overleg, berekening, het
75