bij de paupers, die vergeefs op daden wachtten, getaand. Hij zag daar geen bezwaar in, maar het bleek zijn moeilijke kant te hebben.
Marcussen, zijn vijand op de achtergrond, hitste tegen hem. De machtsbegeerte van deze horzel werd gedwarsboomd door Bauers sociaal werk. De misère, die de ene een gruwel was, was de andere een levensbehoefte. Marcussens mensenkennis overtrof die van zijn tegenspeler. De mensen, die zijn hardvochtigheid vervloekten, waren desondanks niet ongevoelig voor zijn inblazingen.
Hij inde zijn huren zonder erbarmen en liet wie niet betaalde op straat zetten.
‘Ga naar Bauer,5 zei hij. cDie meent het goed met jullie! Dat is jullie vertrouwensman!5
Ze hadden liever met deze onvermomde schurk te doen, dan met een rijkaard, die al anderhalf jaar beloofde, maar niets deed.
Klaas Schipper, een der vinnigste vijanden van Bauer, deed er een schepje op.
cDie kerel voert wat in 5t schild. Met praatjes hebben jullie je laten lijmen. Straks zul je zien wat er aan de dag komt!5 De betere elementen, die deze Schipper nog kort geleden voor een minderwaardig sujet hadden gehouden, kregen oren naar zijn lastertaal. Men begon de man, die voor het heil der armen heette op te komen, te verdenken. Waarvan kon niemand precies zeggen, men achtte hem tot alles in staat.
Jan, die bij zijn huurders kwam, werd daar van die ongunstige stemming op de hoogte gebracht.
‘Er wordt over je gekletst, Bauer.5 ‘Ze zeggen, dat je alleen maar op voordeel aast!5 De oude haat kwam in hem boven. Wat betekenden hartelijkheid, cadeaus? Vandaag zus en morgen zo. Ze hadden geen hersens. Erger: ze hadden geen hart. Door opwellingen, door baatzucht werden ze gedreven. Maar goed, ze moesten worden geholpen, desnoods tegen alle redelijkheid in.
Hij was in staat storm te lopen, alle hindernissen omver te rennen. Eer hij daartoe overging, moest hij een hard gevecht leveren met hindernissen in zijn eigen hart. Zijn trots, zijn verachting moest hij breken. Door de diepste vernedering heengaan, die hij zich op dat ogenblik kon indenken.
68