‘We kunnen nog lang niet alle kinderen helpen,’ zei Kramer, de penningmeester.
Blom zei, dat niet allen behoefden te worden uitgezonden, althans niet direct. Toch kwam men te kort, niet minder dan een vier duizend gulden.
‘Ik geef duizend gulden,’ zei Bauer.
Hij moest wel openlijk een daad stellen, om de lauwheid te verdrijven. Men zweeg. Met grote ogen zagen ze hem aan, te verrast zelfs om instemming of afkeuring te betuigen. Alleen Blom glimlachte en keek de gezichten langs.
‘Tja,’ zei Van Bork eindelijk.
‘Tja,’ zei Kramer.
Het zweet begon hun uit te breken.
De dominee zei: ‘Uit het feit, dat ik heb gezwegen, moet niemand onwil afleiden. U kent mijn omstandigheden. Ik zou tien, desnoods vijf en twintig gulden kunnen geven. Maar wat is dat in dit geval?’
‘Niet nodig, dominee,’ zei Jan. ‘Ik heb u niet op ’t oog.’
De anderen zagen opnieuw, dat ze met deze wildeman in een hachelijk parket waren gekomen. Maar ze lieten niet alles met zich doen.
‘Verdubbel je inzet,’ zei Blom.
‘Als jij evenveel geeft!’
‘Akkoord!’
Twee krankzinnigen telde men dus in dit kleine gezelschap! Wat bezielde dat jonge doktertje? Bluf! Een houw naar de kerkelijken!
De volgende dag kwamen de in hun eer getaste bestuursleden bij ds. Schouten. Ze wilden hun mandaat neerleggen.
‘De vereniging kan wel verdwijnen. Die heren bluffen zó goed!’ ‘Als het bluf is, dan toch met een goed effect. Ik geef toe, dat Bauer een rare sinjeur is. Maar je moet hem zijn gang laten gaan.’
‘En die dokter? Hij zit toch feitelijk alleen ambtshalve in ’t bestuur!’
‘Dus mag hij niet meedoen?’ vroeg de dominee.
Ze besloten aan te blijven, maar met een zwaar hart.
Bauer dacht al niet meer aan hen. Hij wist wat deze mensen waard waren. Hij zag het sanatorium weer, hij voelde pijn. Niet zozeer om de zieken, om alles. Ook om de woorden en
61