verscheurde hij, zonder ze te hebben ingezien. Andere vielen Koos in handen. Zij maakte zich zenuwachtig, zij vreesde moord en doodslag.
cGa eens met Marcussen praten/ vroeg zij Jan.
‘Ik zie hem liever doodvallen! Moet ik me voor hem verantwoorden?’
‘Nee, maar hij is gevaarlijk!’
‘Ik ben niet bang. En ik sta in m’n recht!’
Zij meende, dat zij weer zwanger was, maar ze dorst het hem niet te zeggen. Hij had nu wel andere dingen dan een tweede kind aan het hoofd. Voor luttele duizenden guldens, meer straatverlichting in de sloppen, verbeterd wegdek en riolering, stegen de gemoederen tot het kookpunt. Wat het ergste was: Bauers aanhang dreigde af te brokkelen. Wat kon hen een straatlantaarn schelen? Eten moesten ze, eten, eten! Hun ondervoede, tuberculeuze kinderen schreeuwden om brood.
‘Denk je, dat ik toveren kan?’ vroeg Bauer. ‘De zaak is door en door verrot. Ik moet weten hoe het is geweest, hoe het zo geworden is en hoe het anders kan worden. Dat kost maanden en maanden. Maar wie het niet wil afwachten, die moet het maar op eigen houtje zien klaar te spelen!’
Stom waren ze, stom en arm. Ze verdienden geen medelijden, hun walgelijkheid stonk ten hemel. Hij zou het hele dorp willen verwoesten, het puin in zee gooien, dat er geen spoor van al dit menselijk gekonkel en geknoei overbleef.
De raadszitting. Voltallige vergadering, spanning op alle gezichten. De publieke tribune beladen met partijgangers van beide richtingen. De persman, blank en onschuldig, punt zijn potlood. De burgemeester beeft, Van Bork bekijkt zijn nagels. Bauers massieve vuist rust op de papieren voor hem. Zijn schat, waarvan hij geen afstand zal doen.
Het gericht begon. De campagne werkte voortreffelijk. De eenmaal wankele broeders waren tegen, fel tegen. Vos, Bauers medestander, steeds een bezadigd man, liet het niet op zich zitten. De eeuwige grief van de bezitloze, de pijn van de bitterste ontbering stortte hij uit in brandende woorden. Bauer zag alles. De modder der ellende, die hier, in de gloed van eerlijke verontwaardiging, tot goud werd verpuurd. Het goud, waarvan de zuivere gevoelens zijn gemaakt.
Maar ook zag hij de angst, de ontsteltenis der tegenstanders.
51