stelde, met kennis van zaken op te treden.
In de vergadering van B. en W. kwam het tot botsingen. Burgemeester Hillen zei, dat er geen dekking kon worden gevonden voor Bauers plannen inzake verbetering van het dorps-aspect.
‘Dit is nog maar een begin/ zei Bauer.
De burgemeester sloeg de handen samen, een bestudeerd gebaar. ‘Hoe kunnen we zo’n begroting indienen?’
Bauer wist tot op een cent nauwkeurig, waar het geld vandaan moest komen. Het kon worden gevonden, zonder lenen, zonder op andere afdelingen te bezuinigen.
‘Maar onze reserve!’
‘Ik heb lak aan reserves, die niet gebruikt worden! Dood geld!’ !
‘Op die manier staan we volgend jaar voor een bankroet!’ ‘Volgend jaar zullen we verder zien, burgemeester. Maar nu kan het, dat heb ik u bewezen.’
De burgemeester stelde voor te wachten, de eisen te matigen. Er zou misschien nog een meevallertje zijn.
‘Nee, om de drommel niet! Nu, nu moet het er door!’
Van Bork deed ook een duit in ’t zakje. Als Bauer het er op wilde wagen ...
‘Pardon, het hele college is aansprakelijk voor de begroting!’ Jan had lust de kerels een inktpot naar ’t hoofd te slingeren. Klein gedoe! Dorpsgeknoei! En wat vroeg hij? Nog geen tiende deel van wat op zijn verlanglijstje stond. Aan het geweldige sociale vraagstuk was hij nog niet toegekomen.
De burgemeester begon te jammeren. Het scheen, dat hij in tranen zou uitbarsten. Geelman werd te hulp geroepen. Hij kon niet anders verklaren, dan dat Bauers cijfers juist waren. De begroting werd ingediend.
Dingen, waar Jan vroeger niet op had gelet, bleken nu van het grootste gewicht. Het krantenschrijvertje liet de begroting in extenso afdrukken en maakte de opmerking, dat de dienst van publieke werken deze keer rijkelijk veel vereiste.
Dat was voorlopig het enig openlijke alarmsein. Achter de coulissen was een hevige storm opgestoken. Bauer liet dat koud. Zijn fractiegenoot wilde hem iets vertellen, maar hij luisterde niet.
‘Het kan me niet schelen. Laat ze konkelen. We zetten door!’
49