III
Dagelijks bezocht Jan Bauer het kleine gemeentehuis van Storm-oord. Vroeger was het een particuliere woning geweest. Temidden van andere huizen stond het aan een klein pleintje in het centrum van het dorp. Alleen het gemeentewapen en enkele aankondigingsborden verrieden, dat hier het plaatselijke bestuur was gevestigd.
Het personeel bestond uit tien man, bedachtzame werkers, die niet wisten wat haast was. De nieuwe wethouder schrikte hen op uit hun rust. Hij wilde inlichtingen, overzichten, staten. Hij stelde korte termijnen, het kon hem niet schelen, hoe ze het klaarspeelden.
Van Bork, als aannemer, had altijd publieke werken beheerd. Onder Bauers aandrang stond hij hem deze dienst af en nam onderwijs en armenzorg.
Elke middag, zodra hij was opgestaan, begaf Bauer zich aan zijn publieke taak. Met alle kracht, waarover hij beschikte, verdiepte hij zich in de zaken. Hij wist niets. Hij kende noch de gemeenteverordening, noch de landswet.
Geelman, de chef der secretarie, stond hem te woord. Zijn kaal hoofd boog zich voortdurend naar Bauer, om hem iets te vertellen of aan te wijzen. Achter het lorgnet bleven zijn ogen rustig en aandachtig. Nooit liet hij ongeduld blijken. Bauer, daarentegen, had ogen vol vuur. Niets was klein of onbelangrijk. Achter iedere dode letter stond een levende instelling, misschien een levend mens. Zijn grote bakkershanden graaiden in de papieren, die over het bureau lagen verspreid. Onhandig hield hij pen of potlood vast.
Het duurde lang, eer hij met de verwezenlijking van zijn program kon beginnen. Elke week, op de huurronde, ontmoette hij aanhangers met vragende gezichten. Zij deden de mond niet open. Bauers strak, gesloten gelaat benam hun de lust iets te vragen.
Maar hij werkte. Enige maanden nadat hij wethouder was geworden, had hij een overzicht verkregen, dat hem in staat
48