‘Alles weegt zwaar/
‘Ga een paar uur slapen, het is nog vroeg genoeg.’
Ze stond op, ging naar hem toe, nam zijn hoofd tussen haar handen.
‘Ik heb je beloofd, dat ik je zal helpen, als ik kan/
‘Maar ik moet in de eerste plaats kunnen/
‘Je zult kunnen!’
Zij kuste hem.
Het kind begon te huilen. De wordende mensheid huilde. Hij huiverde bij dat schrille, hulpeloze schreien. Geen vadertrots, alleen maar medelijden. Ook geen medelijden: gerechtigheid, gerechtigheid...
De wind stak op. Hij hoorde hem gieren langs het dak.
47