het strand voerde. Het fosforesceren van de zee scheen hem al lang niet meer toverachtig. Heen en weer schoten de groene strepen, vreemde tekens, die iets seinden door de ondoordringbare stilte van de wereldnacht. Niemand kon hun betekenis raden. Misschien was er geen betekenis, noch in deze seinen, noch in iets anders.
Het kind wilde niet geboren worden. Het was geroepen, het leefde, het verzette zich. Daar waar het vandaan kwam, moest het beter zijn. Men had niet het recht, over het leven te beschikken. Maar God, de geweldige, dreef de mens, door goed en kwaad.
Hij nam de wijk over van een knecht, die plotseling ziek was geworden, neergehamerd door de hitte. Toen de jongen zijn kar wilde opduwen, de ochtendstraat in, die gloeide van een week zon, zakte hij in elkaar. Werk voor de baker: zij gaf hem water, zette hem neer, bracht hem naar huis. Inmiddels sjokte Jan achter de kar. Zweet druppelde onder de rand van zijn pet vandaan in zijn ogen. De gele moordenaar aan de lucht priemde in zijn nek. Hij had moeite om de kar niet in de steek te laten, te vluchten, ergens heen, in koelte, in duisternis.
Zonder geestdrift hoorde hij bij zijn thuiskomst, dat het kind er was. Een zoon. Hij keek er niet naar om. Hij zag Koos, haar ogen die toe waren, haar gelaat, dat dor en slap was als een verflenste bloem. cIs ze dood?’ vroeg hij zich af, en de gedachte ontstelde hem niet. Maar zij leefde en zij moest alleen blijven, langzaam terugkeren tot het leven van elke dag.
Het duurde een poos, eer hij weer bloei in zijn hart bespeurde. Eerst moest hij door de hel van familiebezoeken, onnozele, domme gezichten, die praatten en lachten, omdat ze met hun leven geen raad wisten. Een schoonvader, die zijn pijp rookte en verklaarde, dat dit juist zijn tiende kleinkind was, een jubileum. Jan voelde neiging, hem de pijp uit de mond te slaan, geweld te plegen aan deze goedmoedige rust. De oude mensen hadden een verrassing bedacht. Ze wilden een spaarbankboekje openen op naam van de kleine Jan, met als eerste inleg honderd gulden. Bauer vatte vlam. Niet alleen dat het kind in deze wereld was. Het moest meteen door hun benepen zorgen worden omringd. Geen ruimte wilden ze het laten, een domper zetten op dit leven, dat nauwelijks had geademd.
40