‘Als het je te zwaar wordt, moet je het opgeven. Maar ik zal je helpen, als ik kan.’
2e was verder dan hij. Zij droeg de lasten van het komende moederschap en hij stond met een vrij, onaangetast lichaam in de wereld.
Bij de stemming, enige maanden later, werden Jan Bauer en een van zijn medestanders gekozen.
De laster, die een tijdlang had gezwegen, deed zich weer gelden, geniepiger, hardnekkiger dan ooit. Bauers optreden ten gunste van de armen betekende voor Stormoord bijna een sociale revolutie. Die geld hadden, veel of weinig, sleepten ijverig verwijten en verdachtmakingen bijeen, bouwmateriaal voor de burcht van verachting, waarin men Jan Bauer wilde isoleren. Hij was gek, eerzuchtig, een opruier, een voorgewende mensenvriend, een valse profeet. Men verzon van alles, men liet ook zijn vrouw niet buiten spel. Sommigen herinnerden aan de bewering, die voor hun huwelijk de ronde had gedaan, over hun onwettig samenhokken.
Er vormden zich groepen voor en tegen Bauer, maar onder elkaar verdeeld. De ene tegenstander beriep zich op religieuze, de andere op sociale motieven. De gematigden erkenden hem als filantroop en voorbeeldig echtgenoot.
Met de voorstanders was het niet anders gesteld. Geen apostel der armen werd hij, omgeven door een aureool van liefde en zelfverloochening. Zijn sombere, stuurse aard dong niet naar populariteit. Het grootste deel van de menigte, die hem tot vertrouwensman had verheven, droeg ook in geestelijk opzicht de schurftplekken van het pauperisme. Van een grootse her-vormingsdrift was geen sprake; geen toverwoord had hun de ogen geopend en hun het uitzicht gegeven op een betere wereldorde. Grommende ontevredenheid, vlijmende rancune beheerste hen.
Reeds voor de verkiezing kwam het tot botsingen tussen Bauer en zijn aanhang. Daar waren er, die moderne boeken hadden gelezen en de strijd wilden aanbinden tegen de kerk. Even aarzelde Jan, maar onmiddellijk daarop voelde hij de moerassige ondergrond van hun vernielzucht. Mét de kerk wilden zij God van de troon stoten, hun povere menselijkheid tot maatstaf van alle dingen verheffen.
37