er gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden. Op een maandag, toen hij zijn wekelijkse ronde als huiseigenaar maakte, trof hij in een van de woningen een kleine vergadering aan. Acht mannen waren er bijeen, arme drommels met uitstekende jukbeenderen. Hen allen had hij in de loop van de tijd geholpen. Er viel een stilte, toen hij binnentrad. Hij vroeg niets, maar een van de mannen stond op en wees naar zijn stoel. Jan bleef staan.
cGa even zitten. We hebben iets met je te bepraten/
‘Het kan zo ook/
Hun bedoeling bleek spoedig. Er werd armoe geleden in Storm-oord. De woningtoestanden waren primitief. Tientallen gezinnen woonden in krotten, bijna zonder daglicht, zonder w.c. Nee, de woningen van Bauer werden niet bedoeld, die waren beter. Juist daarom was hij de aangewezen man. Ze wilden hem in de raad hebben.
cIk denk er niet aan/ zei Bauer, en het klonk als een vuistslag. Hij zag de teleurstelling en hij rook de armoegeur van deze mensen.
cIk heb geld, ik kan jullie niet vertegenwoordigen/ zei hij nog. Ze vatten weer moed. Hij was een man van aanzien, op proleten zag men neer. Maar hij zou zich niet alleen presenteren. Twee van de aanwezigen zouden ook een poging doen.
‘Nee/ zei hij weer.
Hij voorzag eindeloze beslommeringen en moeilijkheden. Het openbare leven, hij had het steeds geschuwd als de pest. ‘Hebben we geen recht op hulp?’
‘Ja/ antwoordde Bauer, ‘maar ... laat me tijd .. /
Hij ging met een somber hoofd naar huis. In lange tijd had hij niet zo zwaar zijn verantwoordelijkheid gevoeld. De armen rekenden op hem, het was zijn eigen schuld. Niet met zijn geld zou hij de grote schuld kunnen aflossen, die zijn rijkdom tegenover de armoede had. Alleen met zijn wezen, met de pijn van zijn hart.
Hij wist wat Koos zou zeggen en daarom aarzelde hij, er met haar over te praten. Ze reageerde voorzichtig, vroeg of hij dacht iets te kunnen bereiken.
‘Of ik iets bereik, weet ik niet, ik kan het proberen/
‘Dat is het enig juiste antwoord/ zei zij.
‘Maar je weet niet wat het me kost/
36