voor kinderen/
‘Nee, weet ik niets van.’
‘Er is een tegenvaller. De grond is duurder dan ze hadden geraamd. Morgen krijg ik een paar bestuursleden over. Wil je met ze praten?’
‘Hoe laat?’
‘Om drie uur zijn we hier.’
Het gezelschap werd ontvangen in de huiskamer. De heren uit de stad zetten zorgelijke gezichten. Jan bekeek hen nauwkeurig. Hij voelde zich niet verlegen. Hij las de ijdelheid op deze welgevormde gelaten. Maar meer dan de ijdelheid gold de zaak.
‘U hebt zeker veel hulpbronnen.’
‘Volstrekt niet,’ antwoordde de ene, die hem was voorgesteld als jonkheer Ten Berghe. ‘Alles komt uit particuliere bijdragen. We kunnen niet bouwen als iemand ons niet acht duizend gulden leent. Meneer Van Bork hier is zo vriendelijk geweest.. ‘Hoe had u zich de aflossing gedacht?’
‘Duizend gulden per jaar. Meer is niet mogelijk. En de rente, als het kan, laag. ’t Is voor een goed doel.’
‘Ik geef u een renteloos voorschot,’ zei Jan Bauer.
Hij weerde de vriendelijke handdrukken en dankwoorden niet af, maar vertrok geen spier van zijn gezicht.
‘Wordt er iets aan de godsdienst gedaan?’ vroeg hij nog.
‘Wij staan op christelijke grondslag.’
Hij haalde postpapier voor de dag en schreef aan zijn notaris. ‘We zullen u inzage van de bouwplannen geven,’ zei de andere heer.
‘Dank u, dat is uw zaak.’
Koos viel hem om de hals, toen hij haar het resultaat van het onderhoud vertelde.
‘Het is niets,’ zei hij. ‘Geen offer.’
Maar het offer zou hem nog worden gevraagd.
Zij maakten een moeilijke winter door. Koos voelde zich herhaaldelijk zo onwel, dat zij het bed moest houden. De dokter was een bijna dagelijkse bezoeker. Niet de oude, die Jan eenmaal naar het krankzinnigengesticht had vergezeld, maar een jongeman, die enigszins sceptisch deed. Jan haatte hem, maar Koos stelde vertrouwen in zijn kunde.
Bij deze zorgen voegden zich nieuwe. In de voorzomer zouden
35