hij daarmee voortging, zou hij zich Gods vloek op de hals halen.
Het gezicht van Jan Bauer werd grauw als perkament. Hij stond even roerloos, toen nam de woede haar weg door zijn lichaam, als een gloeiende stroom. Zijn handen knepen, steeds feller, frommelden het papier in elkaar. Koos kwam binnen en verschoot bij zijn aanblik.
‘Wat is er gebeurd?5 ‘Niets,5 zei hij schor.
Haar snelle ogen hadden al iets bespeurd. Ze maakte zich meester van het verknoedelde epistel en las.
‘Dat is gemeen! Wie kan je zoiets sturen?5
‘Weet ik niet. Kom ik toch niet achter. Ze verschuilen zich
achter elkaar!5
Het voorval maakte diepe indruk op hem. Niet één mens had dat gedaan, hier was een menigte aan 5t werk. Het prachtigste in hem, ze bezoedelden en besmeurden het. Waar was de wereld van zijn dromen? Nergens, nergens! ‘De mensen deugen niet!5
Koos moest hem uit de put helpen, voor het eerst.
‘Ik weet wie je bent. Jij weet wie ik ben. Is dat niet genoeg?5 Even geloofde hij het. Toen schudde hij het hoofd, langzaam, somber.
‘Noemen zij zich niet broeders in Christus? Het zijn zwijnen, Farizeërs!5
‘Heb je iets gedaan om hun sympathie te winnen?5
‘Ook dat nog!5 Zijn stem deed haar aan een messteek denken.
‘Laat ze stikken in hun vuil!5
‘Het zal anders worden, Jan, heel anders!5
Ze zei het bijna juichend, met blinkende ogen. Hij zag weer
haar jonge, sterke leven, dat hem toegedaan was, volkomen.
Zijn hart schoot vol. Als zij er niet was, deze enige... Maar
zij was er!
Hij moest naar de stad, op uitnodiging van oom Hendrik. Huwelijkse voorwaarden. Ze hadden dezelfde notaris, de familie-notaris.
‘Koos brengt tienduizend gulden mee.5
‘Ik wil geen cent. Ik sta aan 5t hoofd van honderdtachtig mille. En ik heb een zaak.5
Van schrik liet de oude bijna zijn trouwe pijp vallen.
27