hij, niet sterven, niet levend dood zijn. Om Godswil, niet als vader!
‘Het oudste kind van Arie is erg ziek/ zei ze, terwijl ze zijn bord wegnam.
Hij wilde niet antwoorden, maar zei toch: cZo..
Het was niet genoeg, maar hij wist niets anders. Haar houding bevreemdde hem, hij begreep nergens meer iets van.
Die nacht, in de bakkerij, lette hij speciaal op Arie, de oudste knecht, een lange, bleke man met rood haar. Niets opmerkelijks aan die jongen. Maar hij had hem in weken nauwelijks gezien. Het laatste brood stond in de oven. Hij kruiste de armen op de borst. Arie veegde het gezicht met zijn voorschoot af.
‘Arie!’
De knecht keek op, verschrikt.
‘Wat is er met dat kind van jou?’
‘Longontsteking, baas/
‘Mocht ik dat niet weten?’
Arie keek verlegen en verbaasd. Hij mompelde iets onverstaanbaars.
‘Vertel eens, hoe is het er mee?’
‘Slecht, baas ...’
Het was Jan, of hij het menselijke in het gelaat tegenover zich zag ontplooien. Somberheid, lijden. In die ene blik veranderde de hele wereld voor hem.
Hij wendde zich af. Helpen kon hij niet, alleen inwendig vloeken om de nood der mensen.
In de middag, nadat hij had geslapen, ging hij naar een groentezaak en bestelde wat fruit, dat hij aan het adres van Arie liet bezorgen.
Toen hij weer met zijn knecht in de bakkerij stond, wisten zij geen van beiden een houding te vinden. Ko, de tweede knecht, hield zich achteraf, als een dier, dat onraad bespeurt. Er hing een vreemde atmosfeer. Zij begrepen elkaar geen van allen en tastten in den blinde.
Het duurde lang, eer Arie begon:
‘Vanmiddag is er een fruitmand bezorgd...’
‘Zo, en hoe gaat het met de jongen?’
‘Wat beter. Maar die mand ...’
‘Ja, die is van mij. Ik wil er niet meer van horen!*
Er viel een stilte. Er werd geen woord meer gesproken, de
16