die som, zeer gedeeltelijk vrucht van de arbeid van zijn vader, voor het grootste deel verkregen door erfenis en huwelijk. Hij schudde het hoofd, zo vaak hij de uitkomst zag, maar kon niet nalaten, zich er steeds weer van te vergewissen. Waarom viel hem al dat geld toe?
Eenmaal per week moest hij er op uit, om huren te innen van mensen, voor wie elke cent waarde had. Hij schonk hun niets. De gedachte eraan kwam niet eens in hem op.
Dit alles duurde vele maanden. Op een zondag ging hij dwars de duinen door, twee uren gaans, naar het gesticht, waar zijn vader zat. Het liep tegen de zomer, maar de noordenwind was scherp als een mes. Reusachtige wolken repten zich naar het zuiden, alsof het daar beter was dan elders. De inspanning van het voortdurende klimmen en dalen bracht het zweet op zijn gelaat. Opeens zag hij het portret van zijn moeder voor zich. Het kleine, gekreukelde fotootje dat in het ijzeren kistje lag en dat hij steeds snel opzij had gelegd. Toch zag hij het duidelijk, terwijl hij zich een weg baande door het mulle zand. Links achter hem, omgeven door een met lage sparren beplante wal, lag het kerkhof. Wie zou een traan laten voor de gelukkigen, die daar rustten?
Hij raakte het beeld pas kwijt, toen hij het gesticht voor zich zag. Zijn schoenen en broekspijpen zaten vol zand, dat hij zorgvuldig afklopte. Ook daarna voelde hij zich nog niet mans genoeg en bleef op de stoep even stilstaan. Maar er was geen terug, hij moest er doorheen, ook door het uiterste.
Het gezicht van de oude was een slap, dood masker. Jan hield zich vast aan het ondereind van het bed. De wereld tolde om hem heen. Kijk dan! kijk dan! hamerde het in hem. Ja, hij keek, er ontging hem niets. Zijn ogen zagen, zijn zenuwen, zijn bloed. Kijk dan, dit is het, zo gaat het! Vader!
Hij nam zelfs de hand niet, die op het dek lag. Hij keek alleen maar, naar het gezicht, naar de broze huid van de gesloten oogleden. Of er nog andere mensen in de nabijheid waren, hij had het niet kunnen zeggen. Plotseling stond hij weer in de gang, in het kille, stenen hol.
Nu zou het wel gauw aflopen, en het moest ook maar. Wie zover was gekomen, had op deze aarde niets meer te maken. Hij had zelfs het recht verspeeld, de lucht in en uit te ademen. Maar God, die hard was, kon ook sentimenteel zijn en toegeef
14