van helderheid meer iets te bespeuren. In het grauwe gelaat stonden de ogen stil en levenloos. ‘Het is mijn vader niet meer/ dacht Jan, ‘het is zijn stoffelijk overschot/ Hij voelde de behoefte te stampvoeten, te trappelen als een driftig paard. Het moest uit zijn, dit lijden. Het benam hem de adem en hij wilde lucht hebben, vooruitzien, nooit meer terug naar het verstikkende verleden, dat maar niet wilde sterven.
Er kwam een dag, waarop hij zich voornam, zijn vader niet weer te zien, al zou hij ook nog twintig jaar in dat gesticht moeten blijven. Hij vroeg de dokter te spreken, hij wilde weten hoe lang het nog kon duren. ‘Lang/ zei de dokter. ‘Maar we weten er niets van/
‘Waarschuwt u me maar, als het afgelopen is/
Hij ging weg, verlicht door zijn besluit. De nutteloze en pijnlijke confrontatie zou hem voortaan bespaard blijven.
Hij wierp zich op zijn werk. Met twee knechten stond hij in de bakkerij, en dan was er een dagmeid voor het huishouden en een meisje voor de winkel.
Geen twintig woorden kwamen er op een dag over zijn lippen. Hij groette niet, hij zweeg en peinsde. Als in de morgen het werk gedaan was, het brood rondgebracht, gooide hij zich op bed, als een blok steen. Zijn hoofd werd hoe langer hoe somberder, een hemel, waaraan zich een onweersbui samenpakt. Hij wachtte zich er wel voor, zich bloot te geven. De weg van zijn vader opgaan kon hij altijd nog. Maar dat smoren hielp toch ook niet. De spanning werd te sterk. Het personeel was bang voor hem. Zij sidderden bij elke beweging, die hij maakte. Dat was verkeerd, hij had het anders gewild, maar wist geen raad. En elke zondag liep hij naar de kerk, tweemaal, ofschoon hij ’s morgens soms amper uit zijn bed kon komen. Hij groette ook hier niet, zat alleen en keek voor zich uit, alsof hij met de dienst en de mensen niets had te maken.
De gedachte zette zich in hem vast, dat God heel anders ontmoet wilde worden dan men het hier deed. Hij wist niet hoe het wel moest en er was niemand, met wie hij daarover kon praten. Huisbezoek van predikant of ouderlingen weigerde hij, dat was een regel, die hij van zijn vader had overgenomen. Om de tijd te doden, opende hij soms het ijzeren kistje met de vermogensbescheiden. Hij ging alles na, rekende, telde. Het klopte altijd. Het kapitaal was groot. Telkens drukte op hem
13