THUISKOMST
Naar huis teruggekeerd in weer en wind, woeien de zwarte bomen mij nog na, toen ik de kamer binnentrad en vond opeens een stilte dieper dan het graf.
Hier hadden levenden verkeerd en nooit de aarde afgezworen, eer het lot hen bij de keel greep en een weg deed gaan, die donkerder nog dan het doodzijn is.
Hun stemmen waren in de atmosfeer van dit vertrek verzameld als een stof die men niet zien of tasten kan, alleen de ademhaling weet haar zeer nabij.
Hun leven was hier niet teloor gegaan, noch elders in de wereld hadden zij dat uiterste moment beleefd, waarin het wezen in de ruimte overgaat.
Zij waren afgebroken, overal zwierven fragmenten rond van hun bestaan, angst die geen veiligheid bereiken kon, daar zij de wereld gans vervullen bleef.
8