HAAR MORGENHEMEL
Haar morgenhemel reeds voorspelt verdriet dat in den avond faalt, hoe smetteloos en ongekweld het licht ook in haar ogen daalt.
Zij kan haar mond niet tot den roem der dingen openen, maar toont de golf der haren als een bloem, waarin de geur der wereld woont.
En elke stap die zij verzet draagt rank en rijzig haar bestaan, bemeesterd door een eigen wet, al verder uit het licht vandaan.
Reeds in de middagstonde heeft zij niets dan schaduw, maar aleer zij zich geheel verloren geeft, keert zij nog tot de morgen weer
en ziet het blinkende aspect, diep als het nimmer is geweest, en klein en huiverend vertrekt zij naar den avond dien zij vreest.
31