SAMENZIJN
Het paarlen licht op je gelaat.
Diep haalde ik den adem in van een geheim dat eiken zin een eeuwigheid te boven gaat.
De grijze muren van de stad, bestreken door een dalend vuur.
Je ogen hielden het azuur nog nooit zo mateloos omvat.
Een verre stem droeg stilte aan die nauwelijks te dragen was.
Ik nam je handen uit het glas van het verblekend licht vandaan.
Maar nog bleef mij de wereld diep. Onredbaar stonden wij bijeen, totdat de avond om ons heen een schemering van aarde schiep.
29