AFSCHEID
Je wist het woord dat ons zou scheiden. Het was een avond zonder wind.
De zee sprak stilte en wij beiden moesten een dieper leven lijden dan onder hemelen begint.
Wij hielden stand achter de muren die ons nog scheidden van de zee.
De zon verging en in haar vuren vond ik je ogen en het pure licht dat zich in hen opendeê.
En toen de kim stond uit te branden, zijn wij de ruimte tegemoet geschreden en je nam mijn handen. Nog waren hier en daar de wanden der hemelen gestreept met bloed.
De koelte is als dauw gerezen, wij huiverden, maar niet omdat het weder nacht en dood moest wezen, maar wijl een dodelijker vrezen ons leven aangegrepen had.
23