ZEEZANG
Voor ons is er nooit iets geweest dan dat geluid, dat donkere zingen achter de stomme, sterfelijke dingen.
Het achterhaalde ons bij nacht het meest, wanneer wij door de dode straten gingen en in ons kloppend hart begon het beest van nameloze angst zich los te wringen.
Dan schoof zich tussen ons en het gelaat
der wereld altijd weer de klare staat
der in hun eenzaamheid volschapen dingen.
En naar ons reikend door de duisternis
begon de zee het koel geheimenis
van haar voorwereldlijke kracht te zingen.
l7