SLAAP
Met het water van de nacht meedrijven, een bestemming zonder oorsprong toe, de ledematen als papier gevouwen, de ogen in een lichaamloze slaap.
Ver, tussen de sterren, schuift de tijd tegen het stromen in, er opent zich een niet-aanwezigheid, de wind verliest zijn vleugels, een al trager slepen drukt alle ritme uit de schepping weg.
Werelden houden lijkwitte gezichten omhoog boven de rand van het heelal, eer zij door een mist vertekend worden tot verloren gaande spiegelbeelden.
ii