HOTELNACHT
Een clandestiene nacht in een hotel, de muffe trappen kraakten medeplichtig, een schemerlamp wierp glansen op haar vel, haar kleren werden langzaamaan doorzichtig.
Een onbekende stad achter de ramen en holle stemmen kruipend langs de muur. Mijn hunkerende handen kwamen steeds dichter bij haar smeulend vuur.
Ik weet al niet meer welke vrouw, haar ogen leven nog wel ergens of liggen diep begraven in het blauw der hemelen.
Ik heb haar tevergeefs bezeten.
Ik weet niet of zij naderhand meer heeft onthouden dan vergeten.
Liefde is een vergankelijke brand.
*3