doen. Het hielp, mijn hart bedaarde, en ik wendde mijn hoofd naar het huis. De luiken waren weggenomen, uit alle ramen straalde licht. Ik voelde mijn lichaam niet meer, ik vergat dat ik op een plek stond die ik duizend maal was gepasseerd. Ik bevond me in een andere wereld, de wereld waarin La Lorraine een levende grootheid was.
Deze overweldigende gewaarwording moet een kwestie van minder dan een minuut, misschien maar van seconden zijn geweest. Reeds begon ik te twijfelen, tegenwerpingen aan te voeren. Was ik niet het slachtoffer van gezichtsbedrog? Zag ik de weerschijn van de ondergaande zon - nota bene midden in de nacht - niet voor uitstralend licht aan? Vergiste ik me niet in het huis en was het misschien in het geheel niet La Lorraine dat ik vóór mij zag? Al ondermijnde deze twijfel de extase, hij legde de grondslag voor een onbetwistbare zekerheid: dat daar La Lorraine en geen ander huis verlicht was. Maar daarmee waren de vragen niet uit de wereld. Waarom al dat licht op zo’n laat uur? Waren de onbekende eigenaars zelf verschenen of had een indringer de luiken afgenomen en, om geen verdenking te wekken, de lichten opgestoken? Langzaam, stap voor stap, mijn ogen en oren gespannen, liep ik in de richting van het huis. Af en toe meende ik iets te zien bewegen, een stem te horen, maar het volgende moment heerste er weer onbeweeglijke stilte. Ik had niet de moed tot dicht bij de omheining te gaan. De schroom die mij zolang van het gesloten huis had weggehouden, was nog sterker nu het open en stralend verlicht was. Wat een landhuis scheen, was misschien het gebouw van een of andere sekte die in de nacht een stil ritueel volvoerde. Waarschijnlijk zou ik op nog meer en even ongerijmde veronderstellingen zijn gekomen, als ik niet het licht, eerst op de benedenverdieping, daarna op de bovenkamers, had zien uitgaan. Te oordelen naar het tempo waarin dit gebeurde, had één mens een rondgang langs de schakelaars gemaakt. Het was of de temperatuur
90