duffe bekrompenheid niet konden afschudden. De anderen, de vrijen, bestonden, zij moesten bestaan. Dat wist ik zeker en ik wist ook dat ik hen zou ontmoeten.
Maar iets dat ook maar uit de verte leek op het zonnige geluk van die februari-periode werd mij niet meer gegund. Dat kon niet, het zomerseizoen was daarvoor niet geschikt. Wie meent dat een kustdorp na de bevrijding uit de lange, barre winter een stralende tijd beleeft totdat de zomer is afgelopen, wie meent dat de bedrijvigheid die bezoekers van de badplaats zo gezellig aandoet, ook voor de inwoners zelf iets gezelligs heeft, vergist zich. Het sei-Zoenbedrijf moet het van een paar maanden, eigenlijk een paar weken, hebben. Mislukken die, wat vooral door slecht weer kan gebeuren, dan betekent het eind van de zomer het begin van een ramp. Met het sluiten van de luiken sluit een onzichtbare vuist zich al om degenen die niet genoeg bezitten om het volgende seizoen te halen. Ze worden aan een wurgingsproces onderworpen en redden hun leven alleen door veel kunstgrepen en gespartel. Zo was het althans in de jaren en in het dorp waarover dit relaas gaat. Ik had mij lange tijd van deze platte misère trachten af te maken door er een andere werkelijkheid, die van de voortdurende wedergeboorte, tegenover te stellen. Maar ik werd ouder, de woorden, de verzuchtingen van de mensen drongen zich duidelijker aan mij op en het uitblijven van wat ik nog steeds verwachtte, het ontwaken van La Lorraine, was een zware beproeving voor mij.
Toch was de balans niet negatief. De gasten brachten kleur in het dorp; er waren mooie meisjes die mij tot verliefdheden inspireerden; er was muziek op straat en in cafés; er werd gebaad en gezwommen. Het was alles niet de vreugde van die onwaarschijnlijke februarimaand, die heldere binnenzee, maar het bood afleiding genoeg om de beproeving van het wachten op een grote gebeurtenis bij ogenblikken te verlichten. Juni ging voorbij, de julimaand was al bijna half om, de schoolvakanties begonnen. Ik was in geen
84