vrije ochtend. Onze onderwijzer werd kort na het begin van de schooltijd wegens ernstige ziekte van een familielid weggeroepen. Dat ziektegeval deed niets af aan de vreugde van de plotseling losgelaten kinderen. Ik was al met de anderen op weg om te gaan voetballen toen ik er onder een of ander voorwendsel tussenuit ging. Voor de anderen mocht deze vrije ochtend een willekeurig buitenkansje zijn, voor mij was hij niet iets toevalligs. Het mooie weer duurde nog voort, maar de krant zei dat er verandering zou komen en dat was ook te voelen. Wat uitzonderlijk was geweest, begon gewoon te worden. De gewaarwording van verlossing maakte plaats voor de oude, gedachteloze alledaagsheid. De mensen waren tegen wonderen niet opgewassen. Concreet uitgedrukt: ze trokken liever weer hun jas aan dan nog langer de spanning van het ongewone te verduren. Ik moest mij haasten, wilde ik La Lorraine terugzien eer de reeds vervluchtigende sfeer van wonderbaarlijkheid volkomen verdwenen was.
Terwijl ik erheen liep, speurde ik, kind van de zeekant, naar de windrichting. Nog altijd landwind, maar meer naar het zuiden. Het kon niet lang meer duren of hij zou naar west draaien en de zee opjagen. Ik bewoog mij op de scheidslijn tussen stilte en geweld. Zulke momenten had ik vooral in september, vlak voor de herfst losbarstte, leren kennen. Het werd mij opnieuw vreemd te moede bij de gedachte dat ik dit nu vóór het invallen van de lente beleefde. Een wereld waarin ook het onmogelijke mogelijk was, de wereld van La Lorraine.
Ik dwaalde er ditmaal niet omheen, maar ging de opening in de omheining door alsof ik een boodschap had af te geven. Maar dan toch altijd nog een boodschap waarmee ik niet goed raad wist, zodat wat daarnet nog een energieke pas was geweest tot een bedachtzaam voortgaan verlangzaamde. Tussen de muurtjes aan het uiteinde van het toegangspad ging ik naar de zware, bruingeschilderde maar sterk afgebladderde voordeur. Aan de rechterkant
80