La Lorraine
i
Aan de voorgevel van het huis was een bordje bevestigd met de woorden La Lorraine. Ze waren niet duidelijk te lezen. Wind, regen, de uitwasemingen van de zee hadden er al te langdurige en heftige aanvallen op gedaan, zoals ook op het hek dat het terrein omringde. Waarom trouwens een hek? Het naastbijzijnde huis lag honderden meters verderop en voorlopig bestond er weinig kans op onenigheid over eigendomsrechten in deze uithoek van het dorp. Er moesten hier ooit landmeters aan het werk zijn geweest, maar nergens in de bewoonde wereld kon land een zo weerbarstig, anti-menselijk karakter vertonen als hier.
Een uithoek van het dorp. Eigenlijk bestond het dorp uit louter uithoeken. Buiten de zomermaanden lag zelfs het centrum er triest en verwaaid bij, extra triest doordat allerlei zomerse reclames en opsiersels onmiddellijk na het vertrek van de gasten aan de tand des tijds werden prijsgegeven, zodat ze tegen het volgende seizoen verbleekt, gehavend of geheel weggevreten waren. Menselijke toewijding maakte ze dan weer toonbaar, behalve voor de enkelen die het bederf onder het lapwerk bleven zien.
Toch had het dorp niets van een soort kerkhof met wandelende lijken. Het was integendeel fantastisch jong en begon, ondanks alle aangevretenheid, iedere dag een nieuw leven. Ik ging er menige avond naar bed met de gedachte dat het in de komende uren wel zou vergaan. En als ik insliep, met de wind in mijn oren, wist ik dat de ondergang zich aan het voltrekken was. Het dorp dat ik de volgende morgen vond, leek op het oude, maar was een ander, door
67