de ingang van de zaal heen en weer. Hij had wel naar binnen willen gaan, maar hij wist niet hoe de baas op zijn aanwezigheid zou reageren. Te oordelen naar zijn houding daarginds op die stoel zou hij helemaal niet reageren. Hij was zo ver onderuitgezakt dat hij ieder ogenblik op de grond kon glijden. Plotseling kwam bij de jongen de gedachte op dat Baalman wel dood kon zijn, aan een hartverlamming gestorven. Hij trilde zo hevig dat hij zich aan de deurpost moest vastgrijpen om zich in bedwang te krijgen.
Juist toen hij hierin enigszins was geslaagd, hoorde hij voetstappen, wat hem een nieuwe schrik bezorgde. Ze naderden uit de richting van de ingang van het gebouw, korte, energieke tikken. Terwijl hij zich nog afvroeg of het een politieman was of een indringer, verscheen de nieuwe figuur in zijn gezichtsveld. Het was een figuur van klein formaat, niet veel groter dan een schoolkind. Han, die weinig of niets had gemerkt van de schokkende gebeurtenissen waarmee de feestavond van Hercules was besloten en die een nieuweling was in het dorp, kende het meisje niet. Hij vond haar merkwaardig, een schepsel dat de maat van een kind had, maar de zelfbewuste houding van een oudere. Bovendien was het vreemd dat dit moeilijk te rubriceren vrouwelijk wezen hier in het holst van de nacht kwam aanzetten, en nog wel zonder bellen of kloppen. Blijkbaar hadden de drie mannen bij hun vertrek de voordeur niet behoorlijk afgesloten. Han vond de kracht om haar enkele passen tegemoet te gaan. De bezoekster streek haar verwaaide haren enigszins glad en zei: 'Ik ben Thea Hoven. Ik kom m’n tas zoeken.’ De jongen staarde haar aan alsof ze iets volkomen onbegrijpelijks had gezegd. De naam Thea Hoven zei hem niets. De mededeling 'Ik kom m’n tas zoeken’ klonk hem even ongerijmd in de oren als wanneer ze had gezegd: 'Ik kom m’n hoofd zoeken’. Zijn verbijstering was niet alleen een gevolg van haar verschijnen op dit ongewone uur, maar ook van het feit dat er een wonderlijk gevoel in hem ontstond. Na zijn eerste verbazing was hij hevig bekoord
55