een nieuwe uitval deed hem bescherming zoeken bij de buffetchef en de kelners. Die stonden daar te kijken alsof ze niet verlangd hadden naar rust, naar slaap. Het schouwspel dat hun baas bood, was zo boeiend dat ze hun ogen wijd openhielden. Eerst liep hij rechtop, de handen in de zakken van zijn colbertje. Hij keek beurtelings naar links, naar rechts, omhoog en omlaag. Hij wilde de schade nauwkeurig opnemen en zich rekenschap geven van de mogelijkheden tot herstel. Bij elke stap die hij deed kwam de situatie hem somberder voor, een onmetelijke catastrofe. Hij keek niet meer rond, hij schudde alleen nog af en toe zijn hoofd. Zijn schouders zakten, een geslagen man die zijn eigen gewicht te zwaar werd en die zelfs zijn voeten niet meer optilde, maar vermoeid door het puin slofte. Hij werd kleiner en magerder, hij werd in enkele minuten jaren ouder.
De mannen keken nog steeds vol aandacht naar hem, maar Baal-man zag hen niet meer. Hij ging op een van de in het rond staande stoelen zitten. In de verlaten en verwilderde zaal leek hij een schipbreukeling op een miniatuur-eiland. Het kwam de mannen het verstandigste voor hem daar maar te laten zitten. En hoe geboeid ze zijn metamorfose ook hadden gevolgd, ze kregen er nu genoeg van. Het proces leek trouwens afgelopen. Misschien ging alleen de metamorfose van de zaal voort en kwam er nog ergens een brok omlaag. Het kon naast of op de baas vallen, dat wist je nooit vooruit, maar het was altijd beter, vond Kuipers, dat het toeval zoiets besliste dan dat het bijvoorbeeld met behulp van een bierflesje werd uitgemaakt. De dingen kwamen, als je je maar niet door je drift liet meeslepen, bijna altijd vanzelf in orde. Met deze tevreden stemmende gedachte volgde hij de kelners die al bezig waren hun regenjas aan te trekken.
Alleen de jongen Han wilde blijven. Uitgescholden of niet, hij voelde dat hij zijn plicht verzuimde als hij die man nu verliet. Met telkens weer in de lucht grijpende en knijpende vingers liep hij voor
54