De fauteuil slaakte weer een noodkreet. Nu vond hij gehoor. Carla maakte zich los en liet zich op de grond glijden, zodat haar hoofd tegen Henks knieën rustte en hij gemakkelijk haar haren kon strelen.
'Sinds wanneer woon je hier?’ vroeg hij.
'Sinds veertien dagen. Ik ben eigenlijk maar half getrouwd, want we hebben nog geen inboedel. We hebben nog nooit een echte woning gehad.’
Henk, die van bewegingsvrijheid hield, vond dit een prachtige situatie, maar hij zei dat hij het erg vond. Dat was een fout. Ze richtte zich op, kneep hem hard in zijn kuiten en zei: 'Daar meen je geen donder van.’
'Ik weet vaak niet wat ik wel of niet meen.’
'Je lijkt me een vermoeiende man’ zei ze.
Ze zuchtte en het leek hem het beste zich naast haar op de vloer te laten zakken en haar in zijn armen te nemen. De vloer was bespijkerd met een tapijt, even onzeker van kleur als de muren, even geschakeerd door strepen en vlekken. Er steeg een lucht uit op van oud, ingevreten stof, van verwaarlozing en verrotting, wat door de contrastwerking een ideale ondergrond vormde voor verliefde en dus op nieuw leven gerichte gebaren. Onder deze ondergrond was echter een ruimte, de door Baalman geëxploiteerde feestwereld. De geluiden die door de vloer drongen, bewezen dat het leven ook daar nog niet was ingeslapen, al vierde vermoedelijk niet de liefde er hoogtij. Het scheen de gelieven dat daar woedende stemmen tegen elkaar ingingen, ctat er werd gebonkt en gesmeten. Maar ze letten er nauwelijks op, zomin als ze nog op het gieren van de wind en het rammelen van de vensters letten. Achtergrond- en ondergrondmu-ziek, levenstekens in de marge van hun eigen, op dit ogenblik zeer intense, leven. De vloer gaf niet genoeg mee om de intensiteit tot het toppunt op te voeren. Pas in de brede schoot van het bed werd het spel van de liefde bekroond met de ernst der beloning. Niet
37