ment ter hand te nemen. De meisjes werden er niet vurig van, eerder koud, want ze zaten smalletjes, met opgetrokken schouders, om een grote lege tafel. Ook het buffet was leeg, een toonbank met daarachter rekken waarop kille glazen en kopjes. Iedereen wist wat er komen ging. De sociale werkster had in de koffiepauze alarm geslagen, waarna twee meisjes de benen hadden genomen. Ze zaten ook hier, onder bedreiging van huis gehaald, maar verder met rust gelaten en nu slachtoffers te midden van de overigen.
Boehlke en de directeur bleven op enige afstand van de tafel staan. Bij een vluchtige telling kwam de kapitein tot een aantal van vijftig meisjes.
'We beleven moeilijke tijden’ begon Wolff, en deze inzet gaf de toon aan van heel zijn betoog dat overigens niet lang was. De woorder* vaderland, plichtsbetrachting en offer kwamen er enige malen in voor en ook het woord hulptroepen, dat meer in het bijzonder sloeg op de functie die de uit te zenden vrouwen was toegedacht. Hier en daar plukte er één een zakdoek uit haar tasje, om tranen af te vegen - van vreugde of verdriet, dat was niet uit te maken, maar wel te vermoeden. 'Vrijwilligsters komen natuurlijk het eerst in aanmerking. Zijn er daarvan niet genoeg, dan worden er zoveel meer aangewezen als nodig zijn om het aantal vol te maken. Gezondheidsredenen of familie-omstandigheden kunnen aanleidinggeven tot vrijstelling. De anderen moeten zorgen dat ze op een door kapitein Boehlke te noemen tijdstip gereedstaan.’ 'Morgenmiddag zes uur in de hal van het station’ zei Boehlke.
Er werd niet meer alleen stil geweend, er werd nu ook luid gesnikt. Ze zaten in de tang, er was geen ontkomen aan. Wie toch mocht proberen te ontkomen, zette zijn leven op het spel.
'Willen nu eerst degenen die aanspraak maken op vrijstelling bij mij komen’ zei Wolff. Hij ging aan een kleine tafel zitten, nam een bril uit zijn zak en zette deze op. Daarna haalde hij een blad papier te voorschijn dat hij voor zich neerlegde. Er vormde zich voor het
183